Op vrijdag 8 februari jongstleden werd het gerestaureerde orgel in de dorpskerk te Garmerwolde weer in gebruik genomen. Daarbij werd het bespeeld door Peter van Dijk en Mattijs de Vreugd.
De 13e eeuwse romanogotische kruiskerk (met vrijstaande toren) werd begin 16e eeuw van een orgel voorzien. Het instrument werd in de 17e eeuw vernieuwd. Rond 1845 verkeerde het in slechte staat en werd het niet meer reparabel geacht. Op 18 december 1848 sloot het College van Kerkvoogden en Notabelen der Hervormde Gemeente van Garmerwolde een overeenkomst met de orgelmaker Petrus van Oeckelen voor de bouw van een nieuw orgel met 20 stemmen.
Handtekening Petrus van Oeckelen onder het contract voor Garmerwolde
Het orgel werd geplaatst op een nieuwe galerij in het koor van de – toen nog ‘complete’ – kerk. (Het schip van de kerk werd in 1859, wegens bouwvallligheid afgebroken.) Op 21 april 1851 werd het instrument in gebruik genomen. De inspelers waren Jonkheer Mr. Samuel Wolther Trip en Gerrit Gerrits Rijkens. Eerstgenoemde was een belangrijk promotor van het werk van Van Oeckelen, ook in Garmerwolde. Gerrit Rijkens (1805-1874) was onderwijzer en organist in Garmerwolde. Van hem werd gezegd dat hij als organist vele “ambtgenooten ten platten lande” overtrof en het hem toevertrouwde orgel goed tot klinken kon brengen.
Het onderhoud van het instrument werd tot begin 20e eeuw verzorgd door de firma Van Oeckelen.
Bij de kerkrestauratie uit 1941-43 werd ook het orgel onder handen genomen. De orgelkast werd herschilderd in een nieuwe kleurstelling, met pasteltinten. De dichte panelen van de balustrade werden vervangen door open ruitwerk. De orgelmaker Hendrik Vegter uit Usquert voerde in 1943 herstelwerkzaamheden en wijzigingen uit. Hij verwijderde de achter het orgel opgestelde balgenkast en twee van de drie originele spaanbalgen; de overgebleven balg sloot hij aan op een elektrische windmotor. Veel bovenranden van open pijpen waren in de loop der tijd beschadigd. Vegter herstelde dit niet, maar kortte het pijpwerk aan de bovenzijden in en wijzigde de steminrichtingen, waardoor de stemtoonhoogte op a’ = 462 Hz kwam. Hij wijzigde voorts de samenstelling van de Mixtuur en verving een klein aantal tezeer beschadigde dan wel verdwenen pijpjes in de Mixtuur en de Carillon. Hij gebruikte daarvoor pijpwerk (Freytag?) uit zijn voorraad en vulde dat aan met nieuwe pijpjes. De maatvoering en makelij van die nieuwe pijpjes vertoonde helaas allesbehalve een Van Oeckelen-beeld.
Het Van Oeckelen-orgel in de kleurstelling van 1943. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
In 1964 werkte de orgelmaker H.J. Vierdag (Enschede) aan het orgel. Hij vernieuwde onder meer het beleg van de manuaal-ondertoetsen en de pedaalmechaniek. Naderhand werd geconstateerd dat de beide hoofdwerktongwerken spoorloos verdwenen waren, op enkele houten stevels van de Fagot 16′ na.
Vanaf 1973 werden voorbereidingen voor een restauratie van het orgel getroffen. In 1974 stelde de namens de Synodale Orgelcommissie der Nederlandse Hervormde Kerk (SOC) tot adviseur benoemde Klaas Bolt een eerste rapport op, gevolgd door een offerte van de orgelmaker Mense Ruiter in 1975. Een en ander leidde, vanwege gebrek aan geldmiddelen, niet tot een daadwerkelijke uitvoering.
In 1991 stelde Jan Jongepier, na het overlijden van Klaas Bolt tot diens opvolger benoemd, een nieuw – gedetailleerd – rapport op. Dit diende als uitgangspunt voor een herziene offerte door Mense Ruiter. Daarbij werd een gefaseerde restauratie voorgesteld.
In 1996 voerde Mense Ruiter Orgelmakers een eerste fase van de restauratie uit, waarbij de windladen, de manuaal-mechanieken en het houten pijpwerk werden hersteld. In 1998 werd een tweede restauratie-fase door Mense Ruiter gerealiseerd: de Vox Humana 8′ werd gerestaureerd en er werden wederom hoofdwerktongwerken geplaatst. Daartoe kon gebruik worden gemaakt van authentiek Van Oeckelen-materiaal, afkomstig uit Deventer (1891), voor delen van de Fagot 16’, en uit Uithuizen (1856), voor de Trompet 8’. De resterende fasen moesten, om financiële redenen, nog blijven overstaan.
Kop, keel en tong van toon C van de Vox Humana.
Het kerkgebouw werd in 2003 overgedragen aan de Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK), waarna de voorbereidingen voor de voltooiing van de orgelrestauratie weer werden hervat. Nadat Jan Jongepier zich in 2010 om leeftijdsredenen teruggetrokken had als orgeladviseur, werd Peter van Dijk als zodanig aangesteld. De coördinatie van het project kwam, namens de SOGK, in handen van Christiaan Velvis. Ook de plaatselijke orgelcommissie en de door de SOGK aangestelde orgelmentor, Roelof Kuik, vervulden een actieve rol. Het toezicht door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) werd uitgeoefend door Wim Diepenhorst.
Bij interieur-werkzaamheden in 2013/14 werd de orgelkast herschilderd door Karin Veldman & Jantina Veltman (Oudemolen/Haren) op basis van een door hen in 2012 uitgevoerd kleurenonderzoek. Daarbij werd de originele kleurstelling weer aangebracht, met een mahonie-imitatie als hoofdkleur en beige en bladgoud voor de ornamentiek. Voorts werden de – originele – registeropschriften conserverend hersteld.
In 2016 konden de overblijvende fasen van de orgelrestauratie door Mense Ruiter Orgelmakers worden aangevat. Uitgangspunt was een herstel van de oorspronkelijke toestand, want de wijzigingen uit 1943 en 1964 waren, afgezien van de in 1943 geplaatste historische pijpjes, van ondermaatse kwaliteit.
– Op basis van nog aanwezige sporen en de nog overgebleven spaanbalg kon de balgenkast met drie spaanbalgen – inclusief de mogelijkheid tot voetbediening – worden gereconstrueerd.
– De zeer geschonden klaviatuur werd uit- en inwendig gerestaureerd en de orgelbank werd in zijn oorspronkelijke vorm teruggebracht. De pedaalmechaniek werd vernieuwd, waarbij gebruik kon worden gemaakt van Van Oeckelen-materiaal (Appelscha, 1900).
– Het pijpwerk werd algeheel hersteld. Op grond van onderzoek aan de frontpijpen door Mattijs de Vreugd en Peter van Dijk kon de oorspronkelijke stemtoonhoogte (a’ ca. 448 Hz) worden teruggevonden. Het pijpwerk werd vervolgens daartoe verlengd en de steminrichtingen uit 1851 werden in functie hersteld cq gereconstrueerd. De in 1943 geplaatste nieuwe pijpjes werden vervangen door wel in het Van Oeckelen-beeld passende exemplaren en de Mixtuur kreeg weer zijn oorspronkelijke samenstelling, met in de discant een laag, repeterend tertskoor.
De winddruk werd proefondervindelijk bepaald op 76 mm waterkolom en intonateur Bert Jan van der Weerd bracht het pijpwerk zorgvuldig op klank en stemming, geheel conform Van Oeckelens principes.
Het team van Mense Ruiter Orgelmakers dat de werkzaamheden van 2016-19 realiseerde bestond uit Jehudi Esenkbrink, Jessica Mossel, Dolf Tamminga (directie), Mattijs de Vreugd, Bert Jan van der Weerd, Geert Westra en Alfred Woensdregt.
De dispositie luidt: