Herstel Bätz-orgel Oude Kerk Zeist
Op vrijdag 14 december a.s. wordt het J. Bätz & Comp.-orgel (1843) van de Oude Kerk Zeist opnieuw in gebruik genomen. De bijeenkomst begint om 16.00 uur. Het orgel zal worden gepresenteerd door Peter van Dijk en Pim Schipper; orgelmaker Hans Elbertse zal een toelichting geven op de restauratiewerkzaamheden.
In 2018 heeft Elbertse Orgelmakers B.V. groot onderhoud aan het instrument uitgevoerd. Hierbij is onder meer de windvoorziening van 1843 hersteld. Ook zijn een nieuwe Dulciaan 8’ (BW) en Trombone 8’ (Ped.) gemaakt naar Bätz-factuur; ter vervanging van een Dulciaan en Fagot uit 1903. De werkzaamheden stonden onder advies van Peter van Dijk, vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed was Wim Diepenhorst bij het project betrokken. Het schilderwerk aan het orgel werd uitgevoerd door Gerard de Jongh.
Ter voorbereiding op de werkzaamheden deed Jaap Jan Steensma onderzoek naar de historie van het orgel, daarbij geassisteerd door Pim Schipper, adviseur van het College van Kerkrentmeesters in Zeist.
Historisch overzicht
In de jaren 1841-43 werd in Zeist een nieuwe kerk gebouwd tegen de bestaande – maar sterk gewijzigde – toren. De architect van het project, Nicolaas J. Kamperdijk (Utrecht), liet zich inspireren door de Engelse neogotiek. De firma J. Bätz & Comp. (Utrecht) kreeg de opdracht voor de bouw van een nieuw orgel met hoofdwerk, bovenwerk en vrij pedaal, dat in 1843 werd opgeleverd. Het orgelfront werd evident ontleend aan dat van het Bätz-orgel (1831) in de Utrechtse Domkerk, ontworpen door de Brusselse architect Tieleman Suys.
In het toonaangevende Nederlandsch Muzykaal Tijdschrift voor 1843 staat een uitgebreide, lovende beschrijving van het instrument en wordt de dispositie vermeld:
In 1884 nam J.F. Witte de Viola di Gamba 8’ onder handen. Er werden kastbaarden aangebracht en de originele stemringen werden vervangen door expressions (tot en met f’’), waartoe het pijpwerk een halve toon werd verschoven.
Na het overlijden van Witte in 1902 trad de Zeister kerkvoogdij, op advies van de Utrechtse domorganist Johan Wagenaar, in contact met de orgelmaker J. de Koff (Utrecht), oud-werknemer van Witte en voortzetter van diens orgelbouwtraditie. In dit verband moeten we aantekenen dat De Koff, in tegenstelling tot Witte, niet beschikte over een eigen pijpenmakerij. Hij bestelde pijpwerk bij toeleveringsbedrijven.
De Koff voerde in 1903 onder meer de volgende werkzaamheden uit:
- De Dulciaan 8’ (Bovenwerk) werd vervangen door een nieuw, aanzienlijk enger gemensureerd exemplaar.
- Op het Pedaal werd de Trombone 8’ vervangen door een zeer eng gemensureerde Fagot 16’.
- De bekers van de Trompet 8’ (Hoofdwerk) werden een halve toon opgeschoven.
- Het hoogste koor van de Mixtuur werd vanaf c’’ stom gemaakt.
- Op het Bovenwerk werd de Gemshoorn 2’ vervangen door een Voix Celeste 8’ (vanaf c).
- Er werd een schokbalg voor het Bovenwerk toegevoegd.
- De intonatie werd herzien.
Op instigatie van de in 1933 benoemde organist Anton van Ooik wijzigde de firma J. de Koff & Zn in 1938 het Bovenwerk:
- Plaatsing in een zwelkast.
- Toevoeging van een Tremulant.
- Toevoeging van een Vioolprestant 8’ (C-H zink, vervolg orgelmetaal met 40% tin) op een kantsleep aan de voorzijde van de windlade.
- Toevoeging van een Gemshoorn 2’ (40% tin) op een kantsleep aan de achterzijde van de windlade.
In 1957 verving De Koff op het Bovenwerk de Voix Celeste 8’ door een doorlopende Sexquialter 2 sterk in fluitmensuur, op het Pedaal werd een Octaaf 4’ toegevoegd.
Verschueren Orgelbouw (Heythuysen) voerde in 1977 een restauratie uit. Rijksorgeladviseur Onno Wiersma was sterk geporteerd voor een herstel van het concept-1843, maar willigde verzoeken van Van Ooik in om latere wijzigingen te handhaven, mits deze niet onaanvaardbaar interfereerden met het oorspronkelijke bestand. De werkzaamheden van 1977 in hoofdlijnen:
- Schoonmaak en herstelwerkzaamheden.
- De windladen werden gerestaureerd. Daarbij werden ze aan de bovenzijden, op de bovensponsels, voorzien van dekplaten. Er werden geen systeemringen aangebracht.
- De windmotor werd aangesloten op twee van de vier spaanbalgen. De schokbalg uit 1903 werd verwijderd, maar na oplevering van de restauratie werden alsnog twee kleine stootbalgjes aangebracht.
- De Tremulant werd vernieuwd.
- De zwelkast om het Bovenwerk werd gehandhaafd.
- Van de hoofdwerk-mixtuur werd het stilgelegde koor weer tot spreken gebracht.
- Op het Bovenwerk werd de Gemshoorn 2’ vernieuwd in Bätz-mensuur, werd de Sexquialter vervangen door een Quint(fluit) 3’ (mensuren ontleend aan die van de Gemshoorn 2’) en werd het buiten de zwelkast geplaatste zinken groot-octaaf van de Vioolprestant 8’ verwijderd.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat slechts drie van de oorsponkelijke 20 registers in de loop van de tijd waren vervangen door andere, dat twee registers waren gewijzigd en dat drie stemmen aan de dispositie waren toegevoegd. Het Bätz-pijpwerk bleef qua klankgeving goed bewaard.
In het kader van werkzaamheden aan het kerkinterieur in 2010 werd de orgelkast herschilderd. Daarbij werden het blinderingssnijwerk en de labia van de frontpijpen met goudverf bestreken. Oorspronkelijk was hier echter – zo blijkt uit het bestek voor het schilderwerk van 1843 – bladgoud aangebracht.
Werkzaamheden 2018
Nadat in het begin van deze eeuw Elbertse Orgelmakers reeds diverse door corrosie aangetaste pijpvoeten had vervangen, bleek rond 2015 groot onderhoud noodzakelijk te zijn geworden. Dit bood de gelegenheid een aantal onbevredigende niet-originele elementen te herzien conform het concept-1843. De vier originele spaanbalgen werden gerestaureerd en de inmiddels hoogbejaarde windmotor werd vervangen. De voetbediening van de balgen werd hersteld, zodat alle balgen nu zowel vanuit de motor als met menskracht van wind kunnen worden voorzien. De schokbalgjes konden worden verwijderd en de tremulant werd herzien.
De klank van de tongwerken uit 1903 sloot, vooral door de enge mensuratie, zo slecht aan bij het Bätz-pijpwerk dat werd besloten ze niet te handhaven en de situatie-1843 te herstellen. De gemeente Zeist verleende, na een positief advies van de RCE, de hiertoe vereiste vergunning.Vanwege plaatsruimtegebrek moest op het Pedaal de Octaaf 4’ uit 1957 vervallen. De overige niet-originele registers konden worden gehandhaafd en zijn qua intonatie nog beter aangepast bij het Bätz-pijpwerk.
Voorts werd het orgel geheel schoongemaakt en werden waar nodig aan de klaviatuur, orgel- en balgenkast, mechanieken en pijpwerk herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Restauratieschilder Gonny de Jongh (Schildersbedrijf De Jongh) herstelde beschadigingen van het schilderwerk, vernieuwde enkele registerbeschriftingen en voorzag de frontpijpen-labia en het blinderingssnijwerk weer van bladgoud.
Dispositie na restauratie (voorzover niet vermeld, stamt het pijpwerk uit 1843):
Het historisch onderzoek bracht enkele documenten uit Utrechts muziekhistorie naar boven;
maar ook in het orgel zelf werden ontdekkingen gedaan:
Het ligt in de bedoeling dit, en ook ander materiaal te zijner tijd beschikbaar te maken via een publicatie.